maandag 13 maart 2017

Moerasbossen van woudreuzen en klimaatverandering,....


Ing. Anne-Marie T.M. Oudejans

Voor het ontstaan van de Rijnlandse, Middenduitse en Lausitzer bruinkool in Duitsland moeten we zo’n 5,5-23 miljoen jaar terug naar het Mioceen; de geologische periode, waarin de Alpen en de Himalaya werden gevormd, Australie en Antarctica gescheiden werden en de Zuidpool meer en meer door gletsjers werd overdekt.
Een gebied zich uitstrekkend vanaf ons eigen Limburg tot ver in Rusland lag afwisselend onder water of het was een moerassig kustgebied (Nederland zelf lag al die tijd geheel onder water)

                           
                                              Noordwest Europa zo'n 5,5-23 miljoen jaren geleden
                                                 (Bron Die entstehung der Braunkohle)
Voor de gehele aarde was het Mioceen door de toenmalige klimaatverandering een periode van afkoeling. Toch kwamen er perioden voor, waarin de aarde tijdelijk even weer wat opwarmde.
In de Duitse bruinkoolgebieden heerste in dit Mioceen lange tijd het zogeheten ‘Virginia-klamaat’. Dit klimaat dankt zijn naam aan de Amerikaanse staat Virginia, omdat het klimaat van toen vergelijkbaar is met het huidige klimaat van Virginia . Het gebied was overdekt met rietmoerassen afgewisseld met uitgestrekte verschillende soorten moeraswouden, zoals die nu in de Mississipidelta groeien. In de wouden groeide niet alleen veel Taxus-achtig naaldhout, maar ook reuzen zoals de Sequioia.

In het toenmalige warme klimaat groeiden er in de huidige bruinkoolgebieden uitgestrekte moerasbossen met - onder andere - Mammoetbomen of Sequioa's
(Bron  
Prof. Dr. Raimond Below Befahrung des Tagebaues Garzweiler)   


In deze periode van uitbundige woudgroei  was er gelijktijdig een langzame en gestage bodemdaling, waardoor de vegetatie gedeeltelijk steeds onder water kwam te staan en afstierf. De bodemdaling was echter zo langzaam, dat de groei van de vegetatie het afsterven kon bijhouden. Op deze manier werd onder water de laag plantenmateriaal steeds dikker en omdat er geen zuurstof bij kwam, rotte dit materiaal niet weg.
De periode met dit warme klimaat werd niet alleen opgevolgd door een tijd waarin de aarde afkoelde door een kouder wordend klimaat, ook kwam er een sterkere beweging van de aardkorst. Hierdoor ontstonden rivieren, die slib, modder, gesteente van elders aanvoerden en afzetten op de plantenlaag. De plantenlaag kwam onder een steeds dikkere laag sediment te liggen, waardoor de druk en de temperatuur langzaam maar zeker steeds hoger werden en het zogeheten inkolingsproces kon beginnen.
Tussen Keulen en Aken resulteerde deze inkoling  uiteindelijk in de  nu ca 25 tot 100 meter dikke bruinkoollaag is. De diepte, waarop de bovenkant van deze kolenlaag ligt, varieert van nagenoeg aan de oppervlakte tot ca 370 m diep in de Tagebau Hambach .

ZW-NO doorsnede door het Rijnlandse Bruinkoolgebied. In de kleine kaart ligt Tgb Inden links onder, Tgb Hambach in het midden en middenboven de Tagebau Garzweiler met daaraan vast nog enkele "oude", reeds verlaten bruinkoolwinningen (Bron  Prof. Dr. Raimond Below Befahrung des Tagebaues Garzweiler)  


Overigens wisselden  gedurende het Mioceen en de latere geologische tijdvakken dergelijke perioden van sterke moerassige plantengroei en afdekking daarvan door sediment elkaar af en ontstonden meer van dergelijke bruinkoollagen, al zijn die over het algemeen niet zo dik geworden.

In het Lausitzer bruinkoolgebied zijn de kolenlagen niet zo dik als in het Rijnland maar de belangrijkste kolenlaag: 10-15   m dikke Zweiter  Lausitzer Kohleflöz ligt bijvoorbeeld in de Tagebau Nochten op 65-100 meter ook minder diep . In Nochten wordt overigens ook de bruinkool van de 3 meter dikke Erste Lausitzer Kohleflöz gewonnen. Deze laag ligt daar op 20-40 m diepte.

Doorsnede door de ondergrond van de Tagebau Nochten in de Lausitz
(Foto: Anne-Marie Oudejans mei 2016)





Geen opmerkingen:

Een reactie posten