woensdag 24 mei 2017

Schaufelradbagger heel geschikt voor het afgraven van dunne aardlagen


Ing. Anne-Marie T.M. Oudejans

De Autoschaufler voldeed  in de kolenbunker wel maar bleek voor het werk in de Tagebau zelf  aanvankelijk toch nog te licht. Dit kwam mede omdat in de bunker de kolen al los waren. In de Tagebau moesten de kolen eerst nog uit de formatie losgemaakt worden. Rond 1930 heeft men In de Tagebau Kraft II  “in de Abraum” nog enige tijd geëxperimenteerd met een zwaardere uitvoering van de Autoschaufler op rails. 
Toch werd op basis van het ontwerp van de autoschaufler  door Humboldt tesamen met het Leipziger Algemeiner Transportanlagen Gesellschaft (ATG)  rond 1923 een schepradgraafmachine gebouwd  die met zijn scheppen van 75 liter ( wel geschikt bleek voor het afgraven van de dikkere lagen deklaaggesteente.


Men ontdekte al gauw, dat het werken met een scheprad nog al wat voordelen had ten opzichte van het graven met een emmerketting. Met een scheprad konden gemakkelijk ook dunnere lagen meer selektief  worden gegraven, waardoor ook  dunnere lagen kolen of ander waardevol gesteente apart kon worden gewonnen. Ook kon met het apparaat (dunnere lagen klei, zand of ander gesteente uit een kolenlaag worden weggegraven, zonder dat daarbij te veel kolen verloren gingen.
Zo werd rond 1925 in de Tagebau Louise bij Domsdorf  de schepradgraafmachine Bagger nr 23 ingezet om de storende kleilaagjes uit de kolenlaag te ontgraven.




Een vergelijkbare  machine stond rond 1923  in de Grube Anna bij Skipkau.



Literatuurverwijzingen
Dipl. Ing. H. Ringling “Braunkohlenbergbau gestern und Heute das Morgen? „2008 pag. 63
H.H. Cohrs, R. Oberdrevermann “Giganten im Erd- und Tagebau”2004 pag. 59
L. Rasper Der Schaufelradbagger pag 7
LMBV: Wandlung und Perspektive Tröbitz Domsdorf pag. 12.
W. Schlossig u.a Bergbau in der Niederlausitz pag.28

woensdag 17 mei 2017

De grote sprong in de opkomst van de graafmachines met een scheprad De “Autoschaufler” van Humboldt





















Ing. Anne-Marie T.M. Oudejans

Een hele grote sprong in de ontwikkeling van de graafmachines met een scheprad was de zogeheten “Autoschaufler” ook weer van Humboldt. De machine stond niet langer op een portaal maar werd direct en draaibaar op de 'Unterwagen' gebouwd. Verder hoefde bij deze machine de afvoer van het afgegraven materiaal niet langer persé met wagens te gaan maar kon dat ook met transportbanden. De Austoschaufler werden niet alleen uitgevoerd voor rails maar kon ook worden uitgerust met rupsbanden, waardoor zij in alle richtingen konden rijden en dus veel wendbaarder waren.



De Autoschaufler had op het graafwiel 6 scheppen en was ze waren er in verschillende grootten. Rond 1930 had de kleinste – meer geschikt voor de (wegen) bouw – een schepwiel met een diameter van 2,5 m, waarvan de scheppen elk een volume van 45 liter hadden. Met zijn 80 m3 grond per uur kon deze machine 1820 m3 per etmaal verzetten. De grootste had een scheprad van 3,5m, scheppen van 150 liter en een capaciteit van 240 m3 per uur en dus 5760 m3 per etmaal. (Even ter vergelijking: De B-288 of de 1519 SRs 6300 verzetten elk per 24 uur ca 240 000 m3 grond).

De eerste Autoschauflers werden rond 1919 in kolenopslagplaatsen gebruikt voor het weer uit de opslag overslaan van de kolen. De maximale opslaghoogte, die de autoschaufler weer kon afgraven was tien meter. Bij het inzetten van Autoschauflers in de bruinkoolwinningen zelf bleek, dat zij eigenlijk alleen maar geschikt waren voor het uit de kolenlaag weggraven van dunne lagen gesteente                      
      

Geraadpleegde literatuur
Der Bauingenieur van 11 april 1930 pag. 267
W.Durst en W. Vogt Der Schaufelradbagger 1986 pag. 8Prof. Grünewald "Technische Neuerungen im Betriebe der Rheinischen Braunkohlengrube"Zschr. Glück Auf van 5 mei 1923 



maandag 8 mei 2017

De eerste “boost” in de ontwikkeling van de graafmachine met scheprad (Schaufelradbagger)


Ing. Anne-Marie T.M. Oudejans

De ontwikkeling van de graafmachines  met scheprad (Schaufelradbagger) verliep zo tot het begin van de twintigste eeuw naar verhouding eigenlijk langzaam en met horten en stoten. (Blog https://bruinkool.blogspot.nl/2017/04/de-eerste-graafmachines-met-scheprad.html )  Dit kwam vooral doordat men toen al beschikte over veel effectievere machines, zoals lepelgravers voor het afgraven van  hardere gesteentelagen en de effectief werkende emmerkettingmachines (Eimerkettenbagger)  voor het afgraven van het wat lossere gesteentemateriaal.
Een ander probleem was, dat de machines (centraal) aangedreven moesten worden met een stoommachine en moest  de aandrijvende kracht mechanisch over grotere afstanden getransporteerd worden. Men had toen nauwelijks of helemaal geen (kleinere) plaatselijke diesel- of elektromotoren. Daarbij kwam ook nog, dat men toen ook nog de goede transportbanden had, nodig voor een continu doorgaand afgraven. De graafmachines met scheprad zelf, de mechanische overbrengingen van de aandrijvende kracht en de transportbanden waren toen nog te veel gevoelig voor de slijtage, waaraan zij bij het graven onderhevig waren.

Triest genoeg gaf  de Eerste Wereldoorlog  de grootste aanzet tot de verdere ontwikkeling van de graafmachines met scheprad. De omstandigheden in de Eerste Wereldoorlog waren dusdanig dat de Duitsers voor een belangrijk deel van hun  energievoorziening  aangewezen waren op hun bruinkoolreserves. Daarbij kwam ook, dat er in Duitsland een ernstig te kort was aan een speciale slijtvastere staalsoort, nodig voor de schakels van een emmerkettingen.

In 1916 werd in de bruinkoolgroeve “Roberts Hoffnung” in  Bergwitz bij Bitterfeld voor Duitsland de eerste  graafmachine met scheprad  in gebruik genomen. De machine is gebouwd door Maschinenbau-Anstalt Humboldt uit Keulen-Kalk voor  het afgraven van de deklaag boven de kolen. De  bouw van de machine kwam  geheel overeen met die van een emmerkettinggraafmachine.  In feite kwam het er op neer, dat men in principe alleen de emmerketting verwisseld had voor een op en neer beweegbare graafarm met het scheprad.  Met een graafwiel van 6m  kon het apparaat 400 m3 gesteente per uur afgraven. (9600m3 per etmaal) 


De machine was draaibaar op een portaal als onderbouw gemonteerd, waarvan het portaal zelf en de afvoerwagens op rails liepen. Het afgegraven materiaal kon zo dus direct van de graafarm in de afvoerwagen worden gestort. 

Helaas is deze  machine slechts tot 1923 in bedrijf geweest en is hij vervolgens gesloopt en als schroot afgevoerd. Eerstens was hij door de  bouw boven op een portaal samen met de windvang door de graafwiel en -arm te onstabiel. Omdat door de oorlog ijzer en staal so-wie-so schaars was,  waren bepaalde onderdelen van de machine dan maar van hout gemaakt. (Alles met elkaar maakte dit, dat deze machine niet bestand was tegen de eigenschappen van het Bergwitzer deklaaggesteente.

In de periode direct na het einde van de eerste Wereldoorlog verbeterde Humboldt dit type schepradgraafmachine naar een apparaat, dat 300 m3 gesteente of kolen per uur kon afgraven ( dus 7200 m3 per etmaal). De graafarm was 16 m lang. Het scheprad  met zijn 8 scheppen had een diameter van 5,2 m. Voor zijn aandrijving waren 6 elektromotoren nodig, waarvan één voor het scheprad, één voor de lopende band één voor de draaiing van de graafarm, één voor de vertikale beweging van de graafarm en tenslotte twee elektromotoren voor het rijden van de machine. 




Geraadpleegde literatuur:
H.H. Cohrs, R Oberdrevenmann Giganten in Erd- und Tagebau pag 41
 Fahren mit einen Holzplattenband) Chronik des Braunkohlenbergbaues im Revier Bitterfeld Bd III pag. 19)
W. Durst en W. Vogt Der Schaufelradbagger 1986 p. 6-7
  Chronik des Braunkohlenbergbaues im Revier Bitterfeld Bd III pag. 19
Prof.  F. Orunewald Köln, „Technische Neuerungen im Betriebe der rheinischen Braunkohlengruben“  .Berg- und Hüttenmännische Zeitschrift “Glück Auf” van 5 mei 1923 pag 429 ev