Deze (Duitse) passage was aanleiding om op zoek te gaan naar de machine, die afkomstig was van het werk aan het Kaiser Wilhelm-Kanaal, ook wel het Nord-Ostzee Kanaal of Kieler Kanaal genoemd
Het 97 km lange kanaal, dat van de Noordzee bij Brunsbüttel
naar de Oostzee bij Kiel loopt, is tussen 1890 en 1895 gegraven.
Deze toen inmense klus is deels handmatig! maar voor het grootste deel met
graafmachines (toen ”excavatoren” genaamd) zowel “in den droge” dus op land als
door baggerschepen, (dus in den natte).
Eén van de machines, die op land werkte dus in de
bruinkoolgroeve Donatus bij Brühl terecht gekomen.
Aanvankelijk was mij dus niets meer bekend, dan dat de
machine gebouwd was door de Lübecker Maschinenbau-Gesellschaft (LMG) en dat het “een kleine machine was, met een
capaciteit van hoogstens 180 m3 per uur”
Destijds had LMG drie typen “exkavatoren”
type A,B en C. met resp capaciteiten van 180 – 240 en 90 m3/uur. Op
basis van de in de aanhef aangegeven capaciteit kon worden aangenomen, dat de machine in “Donatus” een
“Lubecker Exkavator type A” moet zijn
geweest.
Het machinaal uitgraven van het Nord-Ostkanaal begon in 1889 inderdaad met drie door stoom aangedreven “Excavatoren” van de Lübecker Maschinenbaua Gesellschaft (LMG). Twee ervan de “Bagger I” en de “Bagger III” waren van het type “A” . “Bagger II” was , evenals alle later ingezette LMG machines van het type B BaggerI en Bagger III waren dus de enige twee A-Excavatoren.
Uiteindelijk hebben deze drie eerste machines vanaf het
begin in 1889 tot 1893 , toen zij definitief buiten bedrijf zijn gesteld, aan het kanaal gewerkt
Type
“A” wordt onder andere gekenmerkt doordat de lorries voor de afvoer van het
afgegraven materiaal geheel aan de open achterzijde van de machine gevuld
worden, aangeduid door het woord "Hinterschütter".
Het nadeel hiervan blijkt, dat het niet alleen het gewicht
van de machine relatief dichtbij de ontgravingszijde drukt, maar ook de druk,
die door de krachten van het graven wordt veroorzaakt en er dus gevaar voor
verzakking dreigt. Door dit alles wordt
de capaciteit van de machine sterk beknot.
Bovendien is deze machine meer geschikt voor het ontgraven
van lichte en lossere grondsoorten.
.De naar schatting 6 m hoge en 40 ton zware “Excavator type A” had een sterkte van ca 30 PK en kon een hoogte van ongeveer 5 m afgraven. “Onder werkveld” kon hij met een (langere) en omgekeerde emmerketting drie tot 4 meter diep graven.
Eén van deze twee “Excavatoren type A” is dus van het Kaiser Wilhelmkanal in de bruinkoolgroeve “Donatus” in de omgeving van bij Brühl terecht gekomen
Toch
is deze kleine dreumes een voorvader van de huidige reusachtige
emmerkettingmachines en zijdelings ook van de grote emmerwielmachines van
nu
(Even ter vergelijking de huidige Lausitzer emmerkettingmachines van het
type Es3750 kunnen per uur 14 000
m3 verzetten de
Rijnlandse emmerwielgraafmachine B-288
kan dit per uur met 19 100 m3 grond
Deze groei
van “Excavateur” tot “Eimerkettenbagger” is al ingezet bij de werkzaamheden aan
het Kaiser Wilhelkanal. Bij de “type
B”machines is het probleem van de
verzakkingen van de machines ondervangen, door het beladen van de lorries niet
meer aan de achterzijde maar in een portaal onder de machine te laten
plaatsvinden.
Bij zo’n “portalschütter” wordt de druk
van deze machine op de ondergrond beter op de voor en achterkant verdeeld en zo
het gevaar op verzakkingen sterk verminderd. , en dus kan voor portalschütters
de capaciteit sterk vergroot worden. Uiteindelijk zijn er van LMG 22 van zulke
typen B machines bij het uitgraven van het kanaal betrokken geweest.
Bijzonder is,
dat de belangrijkste uitvoerder van de kanaalontgraving, C. Vering, zelf veel heeft bijgedragen aan deze
ontwikkeling Zijn “Excavateur Type A’ heeft Vering gebaseerd op de “Excavateur van Couvreux” ,
waarna hij type B heeft ontwikkeld. Voor beide (en vele verdere vindingen)
heeft hij patenten gekregen, die hij aan LMG heeft overgedaan/verkocht.
Op het eerste gezicht onderscheiden de machines van Couvreux en Vering zich slechts op onderdelen. Een belangrijke verbetering, die Vering aanbracht, dat de onderste omkeeras van de emmerketting bij Vering zeskantig was in plaats van een gewoon wiel zoals bij Couvreux. Hierdoor werd een veel betere graafwerking verkregen